Het spel begint …
De voor-best opslager neemt een aanloop en slaat vanuit de achterste helft van het opslagvak de bal met een onderhandse slagbeweging naar het perk. Hij doet dit door de bal met de ene hand op te gooien en met de andere (blote) hand te slaan.
Er zijn nu verschillende mogelijkheden:
- De bal belandt met de eerste stuit in het perk en het lukt de uitslagpartij niet om de bal te slaan, noch rechtstreeks noch met de eerste stuit: twee punten voor de opslagpartij (zitbal).
- De opgeslagen bal belandt met de eerste stuit voor, buiten of achter het perk: twee winstpunten voor de perkpartij (opslagfout), mits ze de bal niet (proberen te) slaan.
Is niet sprake van een opslagfout of een zitbal, dan zal de uitslagpartij proberen te bal met een boven- of onderhandse beweging rechtstreeks of met de stuit te slaan.
Er zijn nu weer verschillende mogelijkheden:
- De opgeslagen bal wordt door de uitslagpartij over de bovenlijn geslagen: twee winstpunten voor de parkpartij (bovenslag).
- De opgeslagen bal wordt door de uitslagpartij rechtstreeks over de zijlijn geslagen voordat de tegenpartij of het speelveld de bal beroert: twee winstpunten voor de opslagpartij (kwaadslag).
Indien niet sprake is van een opslagfout, zitbal, kwaadslag of bovenslag, dan mag de opslagpartij de uitgeslagen bal op haar beurt weer proberen terug te slaan naar het perk(rechtstreeks of met de eerste stuit).
Wederom doen zich er weer een aantal mogelijkheden voor:
- De uitgeslagen bal wordt door de opslagpartij geretourneerd en komt voorbij de voorlijn tot stilstand: twee punten voor de opslagpartij (indirecte zitbal).
- De uitgeslagen bal wordt door de opslagpartij teruggeslagen en belandt rechtstreeks over de een van de twee kwaadlijnen: twee punten voor de uitslagpartij (indirecte kwaadslag).
- De uitgeslagen bal wordt door de opslagpartij geretourneerd, door de uitslagpartij weer teruggeslagen en komt voorbij de bovenlijn tot stilstand: twee punten voor de uitslagpartij (bovenslag).